Dagboek


Dagboek 1



Introduktie

Indertijd ben ik begonnen met het publiceren van paginaas uit mijn dagboeken. Ik ben met het schrijven hiervan begonnen in september 1961 met 13 jaar toen ik op Het Klein Seminarie Ravensbos van de paters Oblaten ging studeren en sindsdien steeds het dagboek heb bijgehouden naar gelang mijn stemming en behoefte. Doel was inzicht te krijgen in dat wat mij beweegt, onderuit haalt, verontrust, verdrietig maakt . Ik had geen idee waar het op uit zou draaien maar daar zou ik achterkomen. 

Al geruime tijd lees ik de boeken over Traumasexualteit van Peter-John Schouten en Traumasporen van Bessel van der Kolk. In deze boeken krijg ik inzicht en leg ik verbanden tussen trauma en gedragspatronen waarmee ik heb geworsteld.

Ik ben lid geworden van Caleidoscope. Een organisatie die aandacht besteedt aan de gevolgen van traumatische ervaringen in de jeugdjaren zoals sexueel misbruik, emotionele verwaarlozing, etc .  Ik kreeg van justitie  het stempel CPTSD (complex post traumatisch stress disorder) en van mijn psychiater de diagnose: dissociatieve identiteitsstoornis,  angststoornis, verwarring over sexuele geaardheid. Ik voeg daar zelf aan toe: freeze-fight-fly stoornis, automutilatie, alleen willen zijn. Dat is heel wat, maar toch.

Met dat inzicht ben ik opnieuw mijn dagboeken gaan lezen en jawel: door al het geworstel heen zijn de sporen helder aanwezig. Mijn keuze viel op 10 paginaas dagboek aantekeningen.

Oktober 1994

Het Huis van mijn Ouders

Dit was een droom, die regelmatig terug kwam: ik zak langzaam weg in het moeras (stenische dromen). Ik wilde dood zodat mijn ouders mij eindelijk zouden zien en van me houden, zonder pijn te doen.

Ik kreeg een stok aangeboden en iemand trok me eruit. Dat was Jezus. Het was mijn tijd nog niet, er was nog veel te doen.

Sarphatipark.

                  Een kousenwinkel annex woning. Toonbank, kassa, rekken met kousendozen. Souterrain en reparatie afdeling om ladders in kousen te herstellen. Het domein van mijn moeder. Achter de reparatieafdeling in het souterrain: de kinderkamer: twee opklapbedden met ombouw voor mijn zus en mij, een ledikant voor mijn jongere broer. Op plafondhoogte twee raampjes met uitzicht op een binnenplaatsje en een groen houten schutting van de buren.

De deur van de slaapkamer heeft glas. Er hangt een gordijn voor. Je kunt naar binnen kijken als je wil. Naast de deur van de slaapkamer zit de deur van de kelder. Een lange smalle kelder met een speciale geur : een kelder geur. Een smalle tafel langs de muur is bedoeld om het gereedschap te dragen dat wordt gebruikt in de winkel voor de etalage. Rechts naast de deur het kolenhok, waar ook de lege kousendozen worden opgeslagen. Het is de donkerste hoek van het hele huis en ik kan het weten, want ik zat er regelmatig.

                    De deur van de winkel heeft een aantal lagen verf waartussen het slot ligt ingeklemd. Door een rond knopje te verschuiven valt hij in het nachtslot en kan niemand met een sleutel van buiten binnen komen. Dat weet ik van mijn vader.

                    Een trapje naast de toonbank leidt naar de eerste verdieping: de gang. Er is een gangkast rechts en daarnaast de wc met de houten bril. Links de kapstok met de jassen en hoeden van mijn ouders. Onze jassen hangen wat lager aan een kabouter kapstok van triplex.

Aan het eind van de gang: de keuken. Tafeltje met theeservies. Theelichtjes. Voor de deur van de keuken, de deur rechts naar de kamer. Een bedbank tegen de muur, twee ramen met vitrage en twee zware rode overgordijnen. De radiotafel met platenspeler staat rechts van de bank bij het raam. Twee gemakkelijke rookstoelen. De ene links bij het raam is van mijn vader Een druk-asbak met een lange poot staat naast zijn stoel. Hij rookt gele pakjes Winston en steekt de sigaretten aan met zijn benzineaansteker. Ruikt lekker vind ik. De kolen kachel die in de winter altijd aan moet blijven. Dan de stoel van mijn moeder. Haar asbak staat op het salontafeltje. Ze rookt de rode pakjes Pal Mal zonder filters. Onder het tafeltje liggen de margrieten, de kranten en de donald ducks.

Vanaf haar stoel kijken we achterom naar de slaap en eetkamer. Die geeft weer uitzicht op de winkel. Mijn ouders kunnen daar koffie drinken en tegelijkertijd de winkel in de gaten houden.

                    Op heldere ochtenden valt de zon de woning binnen, oogt alles helder en zijn de geuren vermengd met koffie, haar- en nagellak, lippenstift en “4711” van mijn moeder. Het kussen van mijn moeder op het grote bed ruikt daar ook naar. Dat weet ik want ik lig er de laatste tijd regelmatig.

                    De eetkamer is tegelijkertijd de slaapkamer. Ze hebben een opklapbed met een bruine ombouw. Er staan boeken op en frutseltjes. Overdag hangen er gordijnen voor. Dunne bloemetjes gordijnen. Als het bed s’avonds naar beneden gaat , moeten eerst de gordijnen open, de voorpoten moeten worden uitgeklapt, de eettafel en de stoelen moeten worden verschoven en het bed kan gekanteld worden. Als het eenmaal staat ziet het er mooi opgemaakt uit. Mijn moeder ligt achter , mijn vader voor. Dat weet ik omdat als ik bij mijn vader slaap ik door moet schuiven naar de muur. Het kussen daar ruikt naar mijn moeder. Het bed is zwaar en moeilijk op te maken. Er zit een opstaande bruine ijzeren rand omheen, met twee opstaande buisjes bij het hoofdeinde. Aan de voorkant houdt de rand op met een boogje. Kennelijk om het uitstappen te vergemakkelijken. Het bedden goed wordt bijeengehouden door drie zwarte elastieken. Ik wil ze altijd graag losmaken en laten schieten, maar het mag niet. Ik mag ook niet aan het behang pulken. Natuurlijk bloemetjes behang met een eindeloos repeterend zelfde bloemetje. Er hang vitrage voor de ramen, die uitzien op de winkel en daarvoor weer die zware rode gordijnen.

                    De eettafel is een uitschuifbare tafel op een poot, die eindigt in een vierkant met schuin aflopende hoeken. Voor mijn gevoel een zware tafel en totaal onbruikbaar voor mijn autootjes. Ik kan ze op de laatste rand zetten, staan ze ook nog eens schuin of ze vallen er van af.

                    Er staat nog een kast. Een belangrijke kast, waar het geld wordt bewaard in een zwaar kistje, belangrijke papieren voor de winkel, rekeningen en nog belangrijker: de drank: jenever, bessenjenever, citroen-jenever, port, enzovoort. Boven op de kast: weer foto’s en kleedjes.

                                                                   

                    Mijn bezigheden buitenshuis zijn niet bijzonder. Ik zit op de Sint Martinusschool bij de broeders en ben misdienaar in de Willibrorduskerk. Ik zit op zaterdag bij de Welpen en moet daarvoor een wandeling maken naar de Utrechtse brug een heel eind langs de Amstel en aan het eind van de middag weer terug. Ik vind het leuk. Ik heb geen vrienden , neem nooit iemand mee naar huis. Op school moet ik maken dat ik wegkom en ik stel me voor dat ik op de goeie dagen het hardste kan lopen van allemaal.

 

                    Mijn moeder heeft het druk. Ze doet de winkel, de etalage, de administratie, de inkoop, de verkoop. Mijn moeder wast en verzorgt de kinderen, de was en het eten en de kachel. En als ze dat allemaal niet doet hebben we een dienstmeisje of kindermeisje. Door de weeks heeft ze een schort om of een witte jas. Ze is lid van de toneelvereniging en oefent een stuk in van Herman Heyermans. Ze is veel weg. Vooral op maandagavond, want dan gaat ze naar de toneelvereniging en op woensdagavond : dat is haar avondje uit. Soms komt ze laat thuis, soms helemaal niet.

 

                    Mijn vader heeft het ook druk want hij is er niet zo vaak, in ieder geval niet overdag. Hij stapt in zijn auto en is weg. Hij is er wel voor het eten, om wat te drinken, om wat te eten. En als mijn moeder weg is past hij op, of eigenlijk: hij kan niet weg. Ik zie het gezicht van mijn vader niet, wel zijn streepjespak en zijn handen. Hij heeft hele lange verzorgde handen. Ziet er altijd netjes uit: stropdas, manchetknopen, donkere streepjespakken. Op de goeie momenten, stoeit hij met ons: paardje rijden, vechten, mij laten winnen, stoeien op het bed, op het bed gooien en laten stuiteren. Het mag eigenlijk niet, maar we vinden het prachtig.

Op de slechte momenten ben ik bang voor hem. Hij kan humeurig zijn, harde dingen zeggen, schreeuwen. Vooral als er gedronken word. Als we wakker zijn, of al in bed liggen. Het kan plotseling gebeuren zonder waarschuwing vooraf, zowel bij haar als bij hem. Ik kan niet tegen schreeuwen en ik kan niet tegen die wrokkige stilte en ijzige afstand van mijn moeder: een toestand die soms dagen aanhoudt.  

 

    

              





 














Mijn vader is zielig. Hij kan soms godvergeten in die stoel zitten: eenzaam. Dan wil ik hem troosten. Of hij vraagt mij om hem te troosten. Hij dringt jenever in kleine glaasjes en rookt.

En draait muziek van de Dutch Swing College Band: zijn eerste keus altijd "schlave mein prinschen, schlaaf ein" 

 



Jezus, mijn Vader en Ik.

                    Ik leer op school van de broeders dat het Lichaam van Jezus aan het kruis is genageld om te boeten voor onze zonden. Ik vind het lichaam van Jezus wel mooi en spannend en begrijp dat er een verband bestaat tussen bloot en zondigheid. Het lichaam is trouwens opgeofferd aan de vader. Hij deed het  in opdracht van zijn vader. Hij wou niet maar hij gehoorzaamde. Eert uw vader en uw moeder. En mijn vader is plaatsvervanger van God in het gezin. Zegt hij. Het is beter te geven dan te nemen. Jezus raakte zijn lichaam kwijt, maar bleef zichzelf en werd daar  voor beloond. Hij ging dood maar kreeg uiteindelijk alles weer terug. Zo ging het ook met Sebastiaan, Don Bosco en al die andere heiligen, die met hun lichaam lieten doen wat anderen ermee wilden en kregen uiteindelijk de hoogste beloning.

 

                  


  Mijn ouders maken steeds meer ruzie. Vaak klinkt het Ave Maria als mijn moeder thuis is. Langzaamaan begin ik te wennen aan het idee dat ik uit bed word gehaald als mijn moeder er niet is. Ik word wakker gemaakt en mee naar boven genomen en onderweg doe ik het knopje van de winkeldeur omhoog. Het nachtslot.

Mijn vader en ik krijgen een verbond. Ik mag hem troosten en hij leert mij hoe ik dat moet doen. Ik ben zijn lievelingskind. Mijn moeder raakt steeds meer op afstand. Het is duidelijk: mijn vader heeft mij nodig. Ik krijg privileges, mag in de auto mee. Hoe vaak kwam het voor? Vaak.

 

                   



Maar dan toch gaat er iets grondig mis. Ik krijg problemen met naar de WC gaan. Pijn. Er zitten korsten bloed en push, mijn ondergoed kleeft vast en ik hou alles op van de pijn tot het niet meer gaat.  Het duurt dagen en het herhaalt. Mijn moeder neemt me mee naar de dokter. Ik krijg pillen.

Zo gaat het door. Ik stink en raak op school uit de gratie. Ik ga vaker naar de dokter, ik ben vaker thuis, ik zit vaker in het donker tussen de kousendozen.  Ik heb mijn lichaam geofferd , het wachten is nu op de stigmata en waarschijnlijk ga ik binnenkort dood, net als Jezus en komt alles goed. In mijn eigen bed lig ik met mijn knieen opgetrokken van de pijn en huil. Ik schuur met mijn hoofd over het kussen om in trance te komen en niets te hoeven voelen. De volgende dag ben ik misdienaar in de kerk en daarna naar school en ik kan niet naar de WC.

Midden in een nacht neemt mijn vader afscheid en vraagt mij om mij geen zorgen te maken, alles komt goed.

En dan, opeens , gaan we het huis uit. Om ons eigen bestwil. We worden van elkaar gescheiden. En het gaat steeds beter: ik plas alleen nog maar in bed.En ik ben net negen geworden.

 

                   




Mijn moeder noemt me de verstrooide professor.  Ik kan niets meer onthouden, ik moet alles op een briefje hebben. Ik blijf zitten in de vijfde klas van de lagere school. Het Mob rapport meld dat ik alles aan het verinnerlijken ben en niet aan het verwerken. Mijn vader gedraagt zich als een stalker en ontkent alles, mijn moeder ontvoert ons  uit het kindertehuis en dwingt de Raad voor de Kinderbescherming om de politie in te schakelen.

Ik weiger mijn vader slecht te vinden, maar ben bang om de liefde van mijn moeder te verliezen. Ik ben schuldig. Naakt is zondig. Ik dus ook. Wie mijn vader veroordeeld veroordeeld mij. Dus ik kan mijn vader niet veroordelen en dus zwijg ik en laat mijn moeder praten. Ik plas alleen nog maar in bed. 

   









Nieuw Zeeland.


Waarschijnlijk een hartaanval. zei de dokter in Nieuw Zeeland. Later bleek dat er sprake was van een ernstige vernauwing in de twee kransslagaders en eenmaal terug in Nederland moest daar eerst onderzoek naar worden gedaan en vervolgens werd er gedotterd. Voor het eerst van mijn leven deed ik ervaringen op met ziekenhuisopnames. Korte periodes gelukkig: twee keer niet langer dan 2 dagen. Toch stof tot nadenken.

De dokter zei dat ik nog te jong was. En inderdaad , ik kwam op zaal veel mensen tegen die veel ouder waren dan ik. Een paar gegevens zijn relevant. Ik heb dertig jaar gerookt en krijg gewoon het advies om daarmee te stoppen. Niet meer en niet minder en dat had ik zelf ook wel bedacht. Een te hoog cholestrol: daar gaan we wat aan doen. Minder vet eten. Meer bewegen. Kunnen we ook wat aan doen.

Verder werd alles technisch opgelosd. Het dotteren was een succes en ik reageerde goed op de medicijnen. De enigen die niet blij waren , waren mijn huisarts en mijn verwanten thuis. We doen onderzoek naar oorzaak en gevolg. Allereesrt: het zit in de familie. Voorzover ik kan nagaan ben ik de derde generatie die aan vaatvernauwing lijdt (angina pectoris). Mijn vader heeft drie hartaanvallen gehad en de laatste twee waren fataal. Hij is drie en zestig geworden. Liep jaren in de WAO. Mijn Opa had er ook last van , maar die is dik tachtig geworden.

Nu ben ik dus aan de beurt. Een psychiater vertelt via de krant dat mensen met een CPTSD zo rond de leeftijd van 54 gaan omvallen. Mijn psychiater zei dat als je ouder wordt het trauma erger wordt, alles komt in details terug. Cholestrol verlagende medicijnen verhogen de kans op kanker (!), een te laag cholestrol versterkt depressiviteit en suicidale neigingen en een te hoog cholestrol leidt uiteraard tot nieuwe vernauwingen en dus tot een hartaanval.

Wat nu ? Mijn huisarts die weet dat de eerste 16 jaar van mijn leven als tropenjaren moeten worden aangemerkt, vindt dat ik er te luchtig mee om ga en maakt zich zorgen, net als de geliefden om mij heen. Ik kan u zeggen: ik ben er nog niet uit. Tussen mijn depressieve momenten door, neig ik naar het Carpe Diem en zie wel. Het komt gewoon neer op: niet roken, matig of helemaal niet drinken, vetvrij eten en vooral genieten. Een gigantische breuk met de afgelopen jaren.

Geloof me: ik doe mijn best, ik ben tenslotte nog veel te jong.

 

maart 2001